Kind

Hoe vertel je een kind dat haar vader doodgaat?

Soms kan een terminale zorgverlening van korte duur en erg intens zijn. Zo ook afgelopen week toen ik gevraagd werd in te vallen bij een man van drieënvijftig jaar met hersenmetastasen. Het zou een rustige zorg zijn. Dat kwam goed uit want na deze dienst zou ik vierentwintig uur gaan zorgen voor een andere terminale cliënt.

Rond een uur of zeven in de avond kwam ik aan bij zijn huis. De man lag buiten bewustzijn in bed en reutelde heel licht. Hij lag er rustig bij. Ik had het idee dat hij niet lang meer zou leven. Misschien zou hij wel deze nacht komen te overlijden. Van zijn vrouw, die in een stoel bij zijn bed zat en zijn hand vasthield, begreep ik dat zij er vanuit ging dat hij nog minstens een week zou leven. Dat had de huisarts vandaag nog gezegd. Hij was gewoon in een diepe slaap en hij zou straks wel weer wakker worden. Heel voorzichtig gaf ik aan dat haar man toch wel erg ver weg was, maar  dat wilde ze niet  horen. “Kijk maar hij knijpt nog in mijn hand,” zei ze.

In een gesprek twee uur later met een huisarts van de huisartsenpost drong het langzaam tot haar door. We hadden even oogcontact en ineens zei ze dat ze kon voelen dat hij niet lang meer zou leven. Ze zou haar dochtertje van een logeeradres gaan ophalen, vroeg naar bed gaan om er de volgende dag weer helemaal te kunnen zijn. Ze was doodmoe. En als er iets veranderde bij haar man moest ik haar wekken. De ademhaling van de man in de nacht was afwisselend zwak en dan weer sterk. Ook het reutelen nam iets toe. Met kneepjes in de hand leek hij te communiceren dat het oké was en dat hij geen pijn had. De soms zoekende hand leek in deze fase niet alleen gelaten te willen worden. Zijn zoon van tweeëntwintig bleef tot diep in de nacht bij hem zitten en als hij twijfelde over pijn of iets anders kwam hij me halen. We zorgden ervoor dat er telkens iemand aan zijn bed zat om bij hem te zijn. Na tweeën nam ik het van hem over. In de ochtend hervond hij weer een balans in ademen.

Ik was mijn spullen aan het pakken toen zijn vrouw mijn kamer binnenkwam. Ze zei dat ze hun dochtertje van zeven tot nu toe buiten de ziekte van haar man hadden gehouden, want hij zou immers weer beter worden. Misschien was het nu wel tijd om haar toch iets te laten weten. Het meisje was een paar dagen daarvoor erg geschrokken van de geuren en geluiden die uit de kamer kwamen waar haar vader lag. Ze durfde niet meer naar haar vader en ontweek alles wat met hem te maken had. Het lukte haar moeder dus niet meer met haar hierover in contact te komen. Of ik hun dochtertje wilde vertellen dat haar vader zou doodgaan. Deze vraag had ik niet verwacht. Ik schrok. Als ik het al zou doen, hoe en wat zeg ik dan tegen zo’n meisje van wie ik net wist hoe ze heette? En die ik net zo lief haar hond en poes eten had zien geven alsof het haar eigen kinderen waren? Ik had geen idee. Ik vroeg of er iemand anders was waar ze een goede band mee had. Oma, maar die had ook geen ingang kunnen vinden. En haar tante, die kinderpsychologe was, had haar een boekje over doodgaan voor kinderen gegeven, maar dat wilde het meisje niet inkijken. Tja, ik voelde dat ik bijna geen keus had omdat het belangrijk voor het meisje was om te weten dat haar vader zou doodgaan. ‘Had ze een huisdier gehad dat was overleden’ vroeg ik nog. Ook niet. Haar moeder riep vanuit de keuken naar haar dochter die buiten was of ze wilde komen want ik wilde haar iets vertellen. Ze zei dat ze niet kwam. “Ik kom wel naar jou toe” zei ik en liep naar buiten. Ik ging op ooghoogte gehurkt bij haar zitten erop vertrouwend dat de juiste woorden wel zouden komen. “Je pappa is heel ziek,” zei ik. ”Weet je dat?” Ze knikte. “Hij is zo ziek dat hij niet meer beter gaat worden’’. “Echt niet meer?”, vroeg ze. “Nee, hij gaat echt niet meer beter worden” zei ik. En toen wist ik even niet hoe verder. Het was even stil. “Hij gaat naar de hemel”, zei ze zacht. Ja, dat is het woord dat bij haar past dacht ik en zei “Ja, hij gaat naar de hemel”. We spraken verder over hoe ze dat vond ‘niet leuk’ en waar ze dat voelde ‘in haar hart’. “Ja natuurlijk”, zei ik. “Je vader zit ook in je hart en daar blijft hij altijd zitten. Ook als hij hier niet meer is. Mag ik mijn hand hier even neerleggen? Ze knikte van ‘ja’ en ik legde mijn hand op haar hart. Leg jouw hand hier maar neer. Voel maar. Adem er maar naar toe” zei ik. Ze legde haar hand op haar hart en voelde. En ik voelde dat het zo voor even genoeg was. Op de vraag of ze met mij naar haar vader wilde gaan zei ze: “straks”. “Oké” zei ik, “zeg maar als je er klaar voor bent, dan gaan we samen”. Daarna huppelde ze verder. Ze verzamelde allerlei geuren uit sprays en potjes in een plastic bakje, roerde het goed door elkaar en deed er nog wat water bij. Ze kwam naar me toe en zei: ‘kijk dit is voor papa’. We liepen samen naar binnen en ze hield het bakje onder de neus van haar vader. Daarna besprenkelde ze het dekbed van haar vader met het geurende water. En vervolgens ze huppelde de kamer weer uit naar buiten. De kamer had in tijden niet zo lekker geroken. Een aantal uren later, toen ik al weer bij een andere cliënt was, hoorde ik dat hij met zijn hele familie om hem heen in alle rust was overleden.